Algemeen Kristelijk Kunstenaarsverbond

Het AKKV ontstond in 1920 als de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging. Het initiatief tot de oprichting hiervan werd genomen door het Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie (KSA). Dit bureau stelde een kunstcommissie in, die de oprichting van de AKKV moest voorbereiden. De KSA had in het algemeen een uitbreiding van het aantal katholieke organisaties op het oog, die de katholieke emancipatie moesten bevorderen. Met de oprichting van de AKKV werd voorzien in de behoefte aan een algemene landelijke overkoepelende katholieke kunstenaarsorganisatie, naast de reeds bestaande katholieke kunstverenigingen.

De leden van de AKKV organiseerden zich in vakgroepen. De Groep Bouwkunst kwam als eerste van de grond, daarna volgde de Groep Beeldende Kunsten. De Groep Bouwkunst was tot na de Tweede Wereldoorlog de meest actieve groep. Door deze groep werd het blad Mededeelingen uitgegeven, waarin men naast verenigingsnieuws ook architectonische vraagstukken behandelde.
Vanaf de jaren dertig kreeg de AKKV steeds meer leden en trok zij met name de aandacht door haar studiedagen te Huybergen, waar door verschillende kunstenaars (vooral architecten) vraagstukken werden besproken op het gebied van kerkelijke kunst. De Delftsehoogleraar M.J. Granpré Molière zag in deze studiedagen de beginselverklaring vanwat later binnen de architectuur de Delftse School werd genoemd. Het in 1929opgerichte R.K. Bouwblad werd als de spreekbuis van deze richting gezien.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de vereniging tot volle wasdom. De Groep Bouwkunst fuseerdein 1946 met de Katholieke Vereniging van Architecten (KVA) en in 1948 trad de RKVereniging van Toonkunstenaars (RKVT) toe tot de AKKV. Hiermee nam het ledental flink toe. De Groep Toonkunst was nu de meest actieve groep.

De toenemende ontkerkelijking van de Nederlandse samenleving in de jaren zestig zeventig liet de AKKV niet onberoerd. Katholieke kunstenaars waren minder geneigd zich aan te sluiten of wilden zich niet meer als katholiek profileren. In 1961 nam de AKKV een federatieve status aan en ging voortaan het Algemeen Katholiek Kunstenaarsverbond heten.  Het verbond leunde in de komende decennia steeds meer op enkele steunpilaren die het draaiende probeerden te houden. Architect Herman Reuser was er hier een van. In de jaren '80 onderging het verbond echter een identiteitsverandering, het werd oecumenisch en nam de naam Algemeen Kristelijk Kunstenaars Verbond aan.

Het AKKV heeft onder zijn leden een groot aantal noemenswaardige kunstenaars geteld. Men denke hierbij aan hoogleraar M.J. Granpré Molière, de architecten Jan Stuyt, F.P.J. Peutz, A.J.N. Boosten, A.J. Kropholler, Jan en Nico van der Laan en H.M.A. van Helvoort. Daarnaast kende de Groep Beeldende Kunsten leden als Jan Eloy en Leo Brom, A.C. Ninaber van Eyben en Nico Witteman; de schilders Kees Dunselman, Charles Eijck, Henri Jonas en Otto van Rees; beeldhouwers als Mari Andriessen, Albert Termote en Charles Vos. Bekende namen van AKKV Musici zijn onder meer: Elisabeth Cooymans, Kathinka Minzinga, Maurice Pirenne, Mario Veldpape, John Vredeveldt, Reinier Wakelkamp. Andere prominente leden waren Anton van Duinkerken, Pieter van der Meer de Walcheren, Alphons Laudy en Gerard Brom; de musicologen J. Smits van Waesberghe en de franciscaan Cassianus Hentzen, die lange tijd de geestelijk adviseur van het AKKV was. Dit is slechts een greep uit het totale ledenbestand.

De belangrijkste organen van de vereniging waren het eerder genoemde R.K. Bouwblad (1929-1940), Van Bouwen en Sieren (1930-1933) en het Katholiek Bouwblad (1946-1959). Met deze organen had de AKKV een duidelijke stem binnen de Nederlandse architectuur en de christelijke kunst in het algemeen.

 

De vereniging is gedurende haar bestaan voortdurend bezig geweest de belangen van de katholieke / christelijke kunstenaar te behartigen. Zij was in principe geen vakorganisatie, maar een vereniging die zich over de verschillende aspecten van de christelijke kunst boog en probeerde deze kunst tot een hoger peil te verheffen. De bestuurders van de AKKV benadrukten de noodzaak van het bestaan van de vereniging en van aansluiting hierbij als katholiek kunstenaar. Zij werden hierin sterk gesteund door de bisschoppen, die tot in de jaren '60 veel steun gaven aan het voortbestaan van het AKKV.